zondag, januari 09, 2005

Verder dromen van electronische syntheses

Een lange tijd heeft de niet onaanzienlijke rij met jungle cds onaangeroerd in de kast gelegen. Gewoon geen behoefte gevoeld om er naar te luisteren. Nu ik het de laatste dagen weer wel in de speler leg, sta ik versteld hoe perfect de muziek is. Laat ik het zo uitleggen. Het is een muziek die niet gedateerd is en dan bedoel ik helemaal niet. Op een vreemde manier is het onaangetast door de tijd alsof er een moment is geweest dat er een splitsing heeft plaatsgevonden in de tijd en we in een andere realiteit zijn gaan leven. Een Philip K. Dickachtige valse wereld is over ons heen getrokken en jungle is getransformeerd in een perfecte herinnering aan de echte wereld.

Je gaat er van in religieuze termen praten als zondeval. Het paradijs verloren. En waarom? De straf voor teveel genot zonder schuld? De zorgloze hoogmoed van eeuwig omhoog willen vliegen in de stijl van Icarus? Of de verleiding van de monotone duisternis van techstep die we niet konden weerstaan? LTJ Bukem en zijn volgers hebben in de loop der jaren in bepaalde kringen een slechte naam gekregen, voor de misdaad van teveel dezelfde mooie muziek maken. Het probleem is dat daardoor vergeten wordt hoe subliem iets als PFMs ‘The Western’ of zijn eigen ‘Music’ is (en het spijt me, alles wat de afslag speedgarage heeft geproduceerd komt hier niet bij in de buurt.) Ik noem het probleemloos sacrale ritmiek, want dit is muziek als gebed, balsem voor de ziel. Niet in de beperkte vorm van soul (Betekenis u-i-t-g-e-s-p-e-l-d, de Grote Stem Met Pijn die Troost Schenkt op de voorgrond) maar als confrontatie van een zichzelf legend bewustzijn met iets groter dan zichzelf: de stad, de oceaan, de kosmos, de baarmoeder, noem maar op.

In die zin begrijp ik de “klacht” van Vincent prima. Het tijdperk van dit soort grote platen lijkt achter ons te liggen. Maar ik ben ondanks alles een jongen die positief tegen de zaken aan probeert te kijken. De sombere kant eerst, al is die relatief. Zoals ik een tijdje geleden aan de hand van Pharoah Sanders’ Karma ontwaarde: er is in muziek uit het verleden een soort kosmische ambitie te ontwaren die tegenwoordig afwezig lijkt (heeft verder niets met electronica of dansmuziek te maken want ‘Atlantis’ van LTJ Bukem of ‘Beyond The Dance’ van Rhythm is Rhythm had die ambitie wel degelijk.) Het lijkt er in ieder geval op dat de meerderheid van “de nieuwe electronica” wordt gekarakteriseerd door introspectie en claustrofobie. Alleen, is dat per definitie verkeerd? Niet als het goede muziek oplevert. Bovendien presenteert de muziek van Michael Mayer, Superpitcher, Lawrence, Melchior Productions, Luciano en Villalobos een zekere menselijkheid of intimiteit die dansmuziek kon gebruiken. Lawrence is een schoolvoorbeeld: de stad besneeuwd/je ziet je eigen adem/hoort een trein in de verte verdwijnen/ik voel me melancholisch. Het is muziek van een tastbare of voelbare wereld die niet minder ambitieus is en wanneer ze haar blik naar binnen werpt net zulke magisch/weidse/mysterieuze dingen hoorbaar/kenbaar maakt als een willekeurig kosmisch epos. In sciencefiction termen is house in haar ballardiaanse fase beland (met de implicaties van verval, onbehagen, entropie die daar bijhoren.)

Bovendien zijn er nog steeds “kosmonauten” actief, zie Biosphere’s verpletterend lege Autour de la lune of Dopplereffekts Linear Accelerator, platen die de kosmische ambitie van vroegere helden reduceren tot kinderspel. Dit is echter onmenselijke muziek, niet iets wat je gezellig op zet. Aan de andere kant van de medaille is er pure functionele minimale house en dan is het heel makkelijk de connectie maken:

“I was finally beginning to grasp something. Sixties avant-garde jazz is in large part a very complex music. The most basic, classic rock, on the other hand, is almost idiotically simple, monotonous melodies over two or three chords and a four-four beat. What was suddenly becoming apparent was that there was no reason why you couldn’t play truly free music to a basic backbeat, gaining the best of both worlds.” (Lester Bangs, Of Pop and Pies and Fun)

Ja, je voelt al waar ik naar toe wil. Je weet wat ik ga zeggen: Vet Geluid. Het is er nog niet helemaal, niet op een brede schaal maar er is een potentieel voor een zelfde huwelijk als Bangs beschrijft, dat Funhouse van The Stooges baart: de verslavende dansbaarheid van een haast ziekelijk efficiënt ritme gevormd uit de meest basale disco, house en electro in combinatie met een vrijheid in textuur/melodie. Die vrijheid wordt op het moment nog iets teveel beperkt tot de waanzin van de breakdown (al is John Lord Fonda’s ‘Music Is Not Computer Algebra 1’ in wezen de energie van Funhouse geproduceerd met andere middelen.) We hebben in principe gewonnen maar wil Vet Geluid rechtvaardig en met fantasie heersen dan zal ze die vrijheid moeten laten overvloeien, de waanzin moet de gehele track in bezit nemen, zoals in 'The Sport of Kings' van Cursor Miner. De aansluiting die moet worden gevonden is met de meer experimentele psychedelica in het werk van Luciano, Villalobos, Matthew Jonson en Steve Barnes.

En waar ga je anders zoeken naar die spanning behalve dan bij gelukkige ongelukken als Ariel Pink’s Haunted Grafitti? Bij die aangeharkte duitse jazzhouse? Carl Craig of, helemaal onwaarschijnlijk, Derrick May die ons als de Messias komt verlossen? De nieuwe progrock van Mars Volta? Lekker hoekige Gang of Four simulaties? Het verbale/sonische macho autisme van Grime dat nog niet eens verder kijkt dan het einde van de straat? Natuurlijk niet.