dinsdag, september 27, 2005

Dylanisme

Ik had me nog zo voorgenomen om gisterenavond niet te gaan kijken. Naar die met veel bombarie aangekondigde documentaire No Direction Home van Scorcese, die overigens even over-the-hill is als zijn onderwerp Dylan. En toch, al zappend bleef ik hangen en heb ik vooral een tijdje genoten van de beelden. De visuele textuur van de sixties blijft me fascineren en ik moet toegeven dat het optreden van afro-Dylan voor zeikpubliek erg mooi was. Misschien dat ik het tweeluik helemaal ga kijken als het op de Nederlandse tv wordt herhaald.

Wat irriteert me dan aan Dylan? Niet zo zeer zijn muziek of stem, al doen die me weinig (Dylan is zeg maar een soort anti-dub.) Zijn mythologische wereldbeeld (ooit door Lester Bangs ongenadig hard ontmaskert)? Niet echt. En zonder Dylan geen Patti Smith, zoals een van de mooiste sciencefiction verhalen ooit ook ‘No Direction Home’ heet (het is van Norman Spinrad.) Nee, het probleem is altijd Dylanfans geweest. Ik mag graag meewarig observeren hoe vijftigers hun verkwanselde idealen denken te compenseren met een pontificaal in de kast geplaatste Dylan cdbox (iemand als Paul Scheffer is een beetje de kwaadaardige variant van dat type.) Veel narriger word ik van Dylanfundamentalisten die op hoge toon eisen dat “iedereen minstens vier Dylan platen moet bezitten”, of de Ayatolah van het Rockisme die hyperventilerend op de voorpagina De Volkskrant de uitzending van No Direction Home mag openbaren (maakt ook meteen duidelijk voor welke leeftijdsgroep die krant is geschreven.) En dan heb ik het nog niet eens over Greil Marcus die over elk liedje dat Dylan ooit stoned in het bad heeft gezongen een boek van 500 pagina’s denkt te moeten schrijven.

Aan de andere kant kan je ook wel met Dylanisten lachen. Zoals vorig jaar toen Dylan tijdens een optreden blijkbaar liet ontvallen dat “er veel mooie vrouwen in Amsterdam zijn” en de recensent meteen zijn hersens pijnigde over de vraag wat die mysterieuze woorden van het orakel toch zouden betekenen.