dinsdag, oktober 19, 2004

Voetbal en fantasie

Het was een tijdlang de plek die niet af was op Sporenburg. Een open plek die dienst deed als gratis parkeerplaats en waar te zijner tijd een megalomane flat, met bijpassende naam Fountainhead (geen grap), zou worden gebouwd (appartementen van 1 miljoen euro, inpandige sportschool, soapies als gedroomde bewoners, dat soort werk.) Niemand in de buurt wilde natuurlijk dat gedrocht en…oh wonder…door het gekeerde economische tij vond de bouw geen doorgang.

In plaats daarvan werd er gras ingezaaid, twee goals geplaatst en zelfs een hoog hek zodat naast geschoten ballen niet in het IJ verdwijnen. Sindsdien kijk ik met plezier hoe er gebruik van wordt gemaakt, observeer vluchtig of er veel veranderd is sinds mijn jeugd. Dit zijn de situaties die je confronteren met het bestaan van sociale structuren: nog steeds hetzelfde geschreeuw, machtsspelletjes en persoonlijkheden (de Pingelaar, de Afwachter, de eeuwige doelman, de eenling die melancholisch aan de kant wacht tot hij mee mag doen.) Op een mooie namiddag word je een blik op de hemel gegund waar we jongetjes zijn die voor eeuwig voetballen en nooit naar huis hoeven (enige probleem: waar zijn de meisjes?)

Dit is het voetbal, onafhankelijk van training en resultaat, dat ik het leukst vond, een spel met bal en fantasie. De sporadische keren dat ik nog een bal trap herken ik het rustgevende plezier van het denken met je lichaam, het vraagstuk van de bal (ik parafraseer Netzer: “het mysterie dat elke handeling met de bal nooit dezelfde is.”) Voetballen op een veldje met vrienden liet meer ruimte toe voor fantasie, voor identificatie met bepaalde spelers, het imiteren van bewegingen en traptechnieken (Zico en Eder waren voor ons wezens uit een ander universum.)

Later, zo eind jaren tachtig, heb ik een periode doorgemaakt waar ik volledig gefascineerd werd door Amerikaanse sporten. Eigenlijk niets meer dan een spel met fantasie: in de bibliotheek sportuitslagen opzoeken in de Herald Tribune, vaak de wekker ’s ochtends rond 5 uur zetten zodat ik de laatste innings of quarter van een playoff wedstrijd kon meepikken op de Amerikaanse legerradio. Een uniek plezier want Amerikaanse sportverslaggevers weten perfect hoe ze de luisteraar moeten meesleuren in een schaduwgebied tussen realiteit en fantasie. En Amerikaanse sportliefhebbers zijn dol op geschiedenis, bij American Book Center kon je prachtige (en goedkope) boeken vinden met bijvoorbeeld de 20 meest legendarische Football wedstrijden aller tijden, prachtig geïllustreerd en sappig geschreven. Toen begon sport zich ook te vermengen met een steeds sterker wordende nostalgie naar de jaren zeventig waar huidige teams steeds moeilijker mee konden concurreren. Niets zo krachtig als vergane glorie (Pittsburgh Steelers en, hoe moeilijk dat nu is voor te stellen, rond 1987 ook de New York Yankees.)

Die interesse in de transatlantische sport is bijna verdwenen in tegenstelling tot vergane glorie die later terugkeerde in een obsessie met voetbalteams als Borussia Mönchengladbach en St.Etienne. Nu bijna puur als concept, een zoektocht naar waar het fout is gegaan met de belofte van Ajax en snel, creatief voetbal. Maar ook als puzzel, het zoeken naar informatie die je fantasie voedt. De linkse, langharige glamour van Borussia Mönchengladbach, de tragische cool van St.Etienne. Daar kan geen echte wedstrijd het van winnen.